De woestijnreis der kinderen Israëls
BART EN KEES TWEE EN VEERTIG SAMENSPRAKEN over De woestijnreis der kinderen Israëls Naar aanleiding van Numeri 33 De oude, welbeproefde en altijd verse weg, welke van het diensthuis der zonden naar het Kanaän der ruste leidt door DS. G. VAN REENEN in leven predikant der Gereformeerde Gemeenten DEN HERTOG – HOUTEN
1e druk 1928 (A. Grootendorst, Woerden) 2e druk 1928 3e druk 1936 (Den Hertog) 4e druk 1952 5e druk 1973 6e druk 1978 7e druk 1985 8e druk 1991 9e druk 1998 10e (herziene) druk 2004 11e druk 2011 12e druk 2023 © 2023 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3245 2 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vormof op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud Ten geleide 7 Woord vooraf 13 Inleiding 15 1. Rameses 17 2. Sukkoth 23 3. Etham 29 4. Pi-Hachirôth 35 5. Mara 41 6. Elim 47 7. Schelfzee 52 8. Woestijn Sin 58 9. Dofka 65 10. Alus 69 11. Rafidim 76 12. Sinaï 82 13. Kibroth-Taäva 89 14. Hazerôth 96 15. Rithma 105 16. Rimmon-Perez 111 17. Libna 118 18 Rissa 124 19. Kehelatha 130 20. Gebergte Safer 137 21. Harada 143 22. Makhelôth 149 23. Tachath 160 24. Tharah 166 25. Mithka 172 26. Hasmona 178 27. Moseroth 184 28. Bené Jaäkan 190 29. Hor-Gidgad 196 30. Jotbatha 200 31. Abrona 207 32. Ezeon-Geber 214 33. Zin, dat is Kades 220 34. Berg Hor 226 35. Zalmona 232 36. Funon 239 37. Oboth 246 38. De heuveltjes van Abarim 257 39 Dibon-Gad 261 40 Almon-Diblathaïm 268 41. De bergen van Abarim tegen Nebo 272 42. De doorgang door de Jordaan 280
Ds. G. van Reenen
7 Ten geleide Iedere zondag worden nog steeds op vele plaatsen in ons land de preken van ds. G. van Reenen gelezen. Voor de preken en ook voor de samenspraken die hij geschreven heeft, is er altijd veel belangstelling geweest. En het is verheugend dat er nog steeds belangstelling voor zijn boeken is. Zo is enkele jaren geleden de elfde druk van de verklaring van de Heidelbergse Catechismus verschenen. En nu verschijnt de twaalfde druk van De woestijnreis der kinderen Israëls. Vanaf het eerste nummer in 1919 tot zijn overlijden in 1935 heeft ds. Van Reenen zijnmedewerking aan De Saambinder verleend. De samenspraken van Bart en Kees, die daarin verschenen, werden een begrip. Na zijn emeritaat ging hij ook preken schrijven. Het schrijven van de preken en de samensprakenwas toen in verbandmet zijn gezondheid eenmoeizaam werk. Soms kon hij niet langer dan vijf minuten achter elkaar werken, dan zakte hij uitgeput achterover in zijn stoel om het even later weer te proberen. Soms was hij zelfs niet bij machte om ook maar één letter op papier te krijgen. Zijn zoon Anthon moest dan opschrijven wat ds. Van Reenen dicteerde. Later ging het beter. Ds. VanReenen is glasschilder geweest. Er werdwel van hemgezegd dat hij ook schilderdemet woorden. Dat is in zijn preken, maar ook in de samenspraken te merken. Hij beijverde zich om zo eenvoudig mogelijk te zijn. Tegen zijn dochter Bets zei hij weleens: ‘Verstandige mensen begrijpen het tochwel, maar ook eenvoudigemensenmoeten het kunnen begrijpen.’ Bart en Kees – ze zijn in de loop van de tijd een begrip geworden. Er zijn wel meer samenspraken verschenen, maar die wekken vaak de indruk dat er eigenlijk maar één persoon aan het woord is. Dat is vanzelfsprekend ook wel zo, maar Bart en Kees worden getekend als twee verschillende mensen, met verschillende karakters en verschillend temperament. Kees draaft nog weleens door en dan is het Bart die geestelijk onderwijs geeft. Maar soms is het Kees die een verrassend antwoord geeft.
8 In de eerste jaargang van De Saambinder staan acht samenspraken over verschillende onderwerpen, maar in juli 1920 werd een begin gemaakt met de samenspraken over de woestijnreis der kinderen Israëls. Hierin worden de ondervindingen van Gods kinderen tijdens hun reis door de woestijn van dit leven op treffende wijze getekend, deMara’s en de Elims. In 1924 stond de laatste aflevering in De Saambinder. Alle samenspraken zijn inboekvormuitgegeven. De samensprakenover de woestijnreis zijnwel de bekendste. Ze werden zelfs in het Engels vertaald. ‘Bert and Case’, zo heten Bart en Kees in ‘Israel’s Welderness Yourney’. Het boek verscheen voor de eerste keer in 1928. De titel luidde: Bart en Kees over den ouden, welbeproefden en altijd verschen weg, welke van het diensthuis der zonden naar het Kanaän der ruste leidt. Later verschenen herdrukken met een kortere titel: De woestijnreis der kinderen Israëls. In 2004 verscheen de tiende druk. De spelling werd toen aangepast en tekst werd opnieuw gezet. Van deze herziene uitgave verscheen in 2011 een herdruk. Maar het boek is alweer geruime tijd uitverkocht. Daarom verschijnt nu weer een nieuwe druk. Ook werd de tekst opnieuw gezet. Gijsbertus van Reenen werd op 10 september 1864 in Utrecht geboren. Toen Gijs de leeftijd bereikte dat hij naar school zou gaan, stonden zijn ouders voor eenmoeilijke beslissing. Voorwaarde om tot de school toegelaten te worden, was dat de kinderen tegen pokken ingeënt zouden worden. Vader en moeder Van Reenen hadden daartoe geen vrijmoedigheid. Moeder Van Reenen heeft toen haar kinderen zelf onderwijs gegeven. Dat heeft ze op een voorbeeldige wijze gedaan. Het was later aan niets te merken dat de kinderen nooit een lagere school hadden bezocht. Na voldoende onderwijs ontvangen te hebben, werd Gijs in de leer gedaan bij een glasschilder. Dat werk sloot aan bij zijn kunstzinnige aanleg. Een prettige baas had hij niet. ‘Een bruut’, zei Van Reenen later. ‘Maar bij zulke mensen leer je wel werken.’ Toen Van Reenen ongeveer 21 jaar was, begon hij voor zichzelf. Hij had werk in overvloed. Met name werkte hij veel in rooms-katholieke kerken. Maar aan dat werk kwam een abrupt einde. Eens was hij bezig met het opknappen van heiligenbeelden. Met kracht kwamen de woorden van Psalm 135 in zijn hart: ‘Dat die ze maken hun gelijk worden...’ Het was hem toen onmogelijk om nog langer in rooms- katholieke kerken te werken. Maar dat betekende niet dat hij nu geen
9 werkmeer had: vanwege zijn ijver en vakkennis kreeg hij veel opdrachten. Uiteindelijk had hij twaalf werknemers in dienst. In 1885 was Van Reenen in het huwelijk getredenmet Johanna Petronella van Veenendaal. Ze zouden tien kinderen krijgen. Het huwelijk zal een grote verandering voor Van Reenen zijn geweest, maar er was meer veranderd. Tevoren had hij volop de wereld gediend, maar toen hij twintig jaar oud was, had een geestelijke ommekeer in zijn leven plaats. Het lezen van De Christenreis van John Bunyan was daartoe het middel. Van Reenen ging op zoek naar voedsel voor zijn ziel, maar hij vond dat niet in de kerken in zijn woonplaats Utrecht. Met enkele vrienden las hij thuis preken. Maar het brandde in Van Reenen als een vuur om het Evangelie te gaan verkondigen. Hij verzette zich daartegen. Ondertussen leed zijn lichaam eronder; hij kreeg verschrikkelijke maagpijnen. Van Reenenwas in contact gekomenmet ds. P. van der Heijden, predikant van de Gereformeerde Gemeente onder het kruis in Enkhuizen, en hij wist dat deze predikant graag experimenteerde met huismiddeltjes. Aan ds. Van der Heijden schreef hij: ‘Weet u eenmiddel tegenmaagpijn?’ Ds. Van der Heijden wist wel wat de oorzaak van die maagpijn was, en daarom gaf hij het volgende recept: ‘Niet langer God tegenstaan.’ Ook aan de vrienden aan wie Van Reenen ’s zondags een preek voorlas, schreef de predikant een brief. ‘Als zondag Van Reenen komt, dan moet ge zijn boek wegnemen en zeggen dat hij maar een stichtelijk woordmoet spreken.’ Die mensen hadden daar wel oren naar, maar ze vonden het beter om daar eerst met Van Reenen over te spreken. Na verloop van tijd zwichtte hij voor de aandrang en op 9 oktober 1898 sprak hij voor een gehoor van dertien mensen over Psalm 57:1: ‘Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Al-táshet.’ Precies 35 jaar later, op 9 oktober 1933, schreef ds. Van Reenen: ‘Ik sprak toen een woordje van de weg en de ervaring die het gouderts heeft te gaan, eer het als een kleinood blinkt aan de kroon des Konings. Hoe het dan gegloeid en gelouterd, gehamerd en gebeiteld, gezaagd en gevijld moet worden, zó, dat de onkundige zou menen dat de goudsmid in toorn met zijn goud handelde omhet te verderven. Toen wist ik niet dat dit een voorkomende waarheid was voor mij, nu weet ik het des te beter.’
10 Na een week ging Van Reenen voor in de Vrije Gereformeerde Gemeente in Zeist. Daar werd hij in december 1898 tot ouderling gekozen. Zijn bloeiende bedrijf deed hij aan zijn jongste broer cadeau. Op 6 januari 1899 werd hij door ds. P. van der Heijden in zijn dienstwerk als lerend ouderling ingeleid. Van deze predikant heeft hij enig onderwijs ontvangen. Dat zal in hoofdzaak bestaan hebben in het geven van aanwijzingen hoe hij zich door zelfstudie kon bekwamen. In februari 1899 vestigde het gezin Van Reenen zich in Zeist. Voor een beroep van de Vrije Gereformeerde Gemeente in Vlaardingen bedankte Van Reenen. Hij was er niet beroepen als oefenaar, men begeerde hemals predikant. Een maand later werd hij in Zeist beroepen als predikant, en dat beroep nam hij aan. Hij legde examen af tijdens een gecombineerde vergadering van de gemeenten Enkhuizen, Lemmer en Zeist. Ds. Van der Heijden bevestigde hem op 17 september 1899 in het ambt en ds. Van Reenen deed op dezelfde dag intrede met een preek over Psalm 71:16: ‘Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren, ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen.’ Op 11 december 1903 bracht de Gereformeerde Gemeente te Leiden een beroep uit op ds. Van Reenen. Enkele weken later namhij het beroep aan. Het ledental van de gemeente groeide aanzienlijk tijdens de ambtsbediening van ds. VanReenen. Bij zijn komst telde de gemeente 200 zielen. Toen hij in 1908 afscheid nam, waren er 600 leden en doopleden. Na Leiden diende ds. Van Reenen gemeenten inOpheusden (1908), Gouda (1916) en Werkendam (1920). Het verblijf in Werkendam was van korte duur. In 1923 werd aan ds. Van Reenen in verband met zijn gezondheidstoestand emeritaat verleend. Hij vestigde zich in Zeist, en toen hij weer enigszins hersteld was, vertrok hij naar Bodegraven. Van 1925 tot 1928 heeft hij daar velemalen gepreekt. Toen hij daartoe niet meer in staat was, vertrok hij naar Leiden. Daar heeft hij tot het einde van zijn leven gewoond. Van 1911 tot 1930 heeft ds. Van Reenen in hevige mate last gehad van een fobie. Het heeft zijn gezondheid geknakt. Hij leed aan zogenoemde woordvrees. Als hij het woord ‘krankzinnig’ hoorde, bestierf hij het. ‘Dan stolde het bloed in mijn aderen.’ Soms hoorde hij het woord vlak voordat hij ging preken. Hij was dan bevreesd dat hij krankzinnig zou worden en onder het bidden of preken zou gaan vloeken en lasteren. Ds. Van Reenen
11 schreef: ‘En des temeer de Heeremijn werk wilde zegenen, des te kwader had ik het. Soms kon ik aan mijn angst bemerken ’s zaterdagsavonds, of de Heere des zondags wat doen zou.’ Van dat verborgen kruis werd hij vijf jaar voor zijn overlijden verlost. Hij vertelde erover in een van zijn laatste preken. De jonge ds. W. C. Lamain, die van 1929 tot 1932 in Leiden stond, was getuige van nood en uitkomst, en schreef: ‘Op een zaterdag kwamhij tweemaal in ons huis, en werkelijk, zijn aangezicht was verwrongen vanwege de inwendige strijd. Hij schreide als een kind. En toch had ik hem nog kort tevoren in een gezelschap in ons huis horenmeedelen hoe hij door Christus voor de Vader gesteld was als een reine maagd, zonder vlek en zonder rimpel. Diezelfde avond zag ik hem nog rijden in zijn invalidenwagentje – hij kon niet meer lopen – in een laan die recht voor ons huis lag. En werkelijk, mijn ziel was ontroerd om zijnentwil, gelijk wij dat lezen in deWaarheid van David en Jonathan. Doch daar opeens kwamen de regels uit Psalm 138:4 voor mijn aandacht: Gij zult mijn kruis eindigen hier; Want goedertier Zijt Gij gestadig; Het werk Uwer handen zult Gij Volvoeren vrij, O Heer’ genadig. De maandag daarop kwam ds. Van Reenen aan ds. Lamain vertellen dat de Heere hem met Psalm 31:17 verlost had uit zijn noden. En: ‘De Heere heeft mij ook beloofd dat de benauwdheid niet meer ten tweeden male zal oprijzen.’ In augustus 1935 voelde ds. VanReenen zijn einde naderen. Op ontroerende wijze namhij afscheid van de lezers van De Saambinder. ‘En zo moeten we onze samenspraken, door Gods goedheid en genade, beëindigen. Ik voel dat de tijd van mijn ontbinding nabij is. Mijn Bruidegom komt om mij af te halen. Psalm 43 vers 4 (berijmd). Wat ik mocht doen, dank ik Gods genade, Die mij bekwaamde tot die arbeid, in mijn zwakheid. Ik mocht 124 leerredenen schrijven en ongeveer 700 kolommen druks in De Saambinder! En dat door zo’n ongeleerde, zwakkeman. AlleenGode de eer! Hij zegene wat van Hem is, en doe verzoening over het mijne. Dat zij zo!’
12 Voordat het volgende nummer van De Saambinder verscheen, was ds. Van Reenen overleden. Ds. G.H. Kersten schreef: ‘In de vroege morgen van de derde september heeft het de Heere behaagd Zijn oude dienstknecht, ds. Gijsbertus van Reenen, emeritus predikant der Gereformeerde Gemeenten, te Leiden, uit de bange strijd van dit leven te voeren tot de eeuwige triumf der volmaakte zaligheid en hem de kroon te geven, die Hij Zijn getrouwe dienstknechten heeft weggelegd.’ Vlaardingen, 8 juni 2023 A. Bel
13 Woord vooraf L.S. Toen De Saambinder zou verschijnen, verzocht ds. W. den Hengst mij om er een samenspraak in te schrijven. Aarzelend nam ik op mij, onder biddend opzien tot de Heere, het te beproeven. Al spoedig voelde ik de lust in mij ontwaken om een samenspraak te schrijven over de roemruchte tocht der kinderen Israëls van Egypte naar Kanaän, en dat wel naar de leidraad van Numeri 33, waar we Israëls legeringen naar de mond des Heeren opgetekend vinden. Het was ons niet te doen om het aardrijkskundige of de historie van die tocht te verklaren – dat is reeds dikwijls geschied, door mensen die daar bekwaamheid toe hadden – nee, wij dachten meer aan hetgeen Paulus zegt in 1 Korinthe 10:11, dat hun al die dingen overkomen zijn tot voorbeelden enbeschreven zijn tot onze waarschuwing. En gewis, heel die pelgrimstocht is een leerbeeld van de weg, die ieder van ons op een geestelijke wijze te bewandelen heeft, zal het wel met ons zijn voor die grote eeuwigheid. Geen wonder dus, dat we deze reis zo herhaaldelijk bezongen vinden in onze dierbare psalmbundel, en dat die psalmen behoren tot de lievelingsliederen van Gods ware volk. Immers, wij vinden hier in deze pelgrimstocht al die zoete deugden des Heeren zo luisterrijk verhoogd. Wij vinden hier ook de deugden en de ondeugden van Gods volk, zelfs van Mirjam, Aäron en Mozes, zo treffend getekend; de genoegens die Gods kinderen smaken, maar ook de ontberingen die zij lijden op weg en reis naar de hemel worden ons hierin geschetst. Ja, wij zouden ons willen verstouten en zeggen dat Gods kind in geen toestand komt, of hij zal die bij Geesteslicht in deze pelgrimstocht terugvinden. Dit alles bedenkende, begonnen Bart en Kees hun gesprek, dat afgeluisterd werd en afgedrukt in De Saambinder en met klimmende belangstelling gelezen. Zelfs werd er drang op ons uitgeoefend om, nu de reis voltooid is, deze in boekvorm in het licht te geven.
14 Eerlijk gezegd, Bart en Kees stonden daarover verwonderd en zijn erover verblijd. Wij leven toch in een tijd dat men van die weg niets meer moet hebben. Veel makkelijker wegen heeft men uitgedacht, in veel korter tijd is men nu gerust voor de eeuwigheid. Zelfs mensen, prekers, die demond vol hebben over ‘de oude waarheid’ en die preken over ‘de oude beproefde weg’, spotten zo’n beetje met de bevinding van het volk des Heeren. Zij ‘rekenen’ de mensen met een ingebeelde hemel naar de hel. Zij doen dat zo gereformeerd mogelijk en zeggen: ‘U moet drie stukken leren om getroost te leven en zalig te sterven. Ten eerste: hoe groot uw zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe u van al uw zonden en ellende verlost wordt. En ten derde: hoe u Gode voor zulk een verlossing zult dankbaar zijn.’ Nu, zo redeneert men: ‘U gelooft toch wel dat ge een zondaar, dat ge ellendig zijt?’ O ja! dat geloven ze wel; welnu, voor dezulken kwam Jezus. Hij is gekomen en heeft voor zondaren geleefd, geleden en is voor hen gestorven, enzovoort. ‘Dat gelooft ge toch wel?’ O zeker, dat geloven ze ook. Welnu, kind, wees dan dankbaar, verheerlijk dan God in uw lichaam en geest, welke beide Godes zijn. Leef gelukkig en geloof voor u dat het Vaderhuis uwe is, en geloof dat ook voor uw vroeggestorven kinderen, enzovoort. Wij konden aan het verzoek geen weerstand bieden en zo stemden we dan toe dat ons gesprek in boekvorm verscheen. Wij rekenen erop dat duizenden zich aan ons eenvoudig gesprek zullen ergeren. Toch is er te allen tijde een volkje geweest, en zij zijn er door ’s Heeren genade ook nu, die in deze samenspraken hun hart en weg verklaard vinden. Voor hen zal het, naar wij hopen, tot troost en zegen zijn. Zij het vooral tot verheerlijking vanHem, Die in de Zoon Zijner liefde deze weg uitdacht en door Zijn Heilige Geest Zijn uitverkorenen daarin leidt. Nu, daarom spraken wij. Met heilbede en broedergroeten, Bart en Kees
15 Inleiding Kees: Ik heb de gewoonte om Gods Woord in volgorde te lezen van Genesis 1 tot en met Openbaring 22, en ik lees zeker minstens eenmaal per dag een gedeelte uit de Bijbel, in volgorde Bart: Dat vind ik een zeer goede gewoonte. Kees: Jazeker, en toch heb ik één bezwaar, en dat is dat men gedeelten tegenkomt die ik bijna niet lezen kan vanwege al de vreemde namen die ik niet goed kan uitspreken en nog veel minder begrijpen kan. Bart: Wel, die zou ik dan overslaan. Kees: Dat durf ik niet goed, dan krijg ik een gevoel alsof ik dat gedeelte van Gods Woord veracht, althans minder acht dan andere gedeelten. Die geslachtsregisters en die namenreeksen zijn toch ook Gods Woord? Bart: Zeker, Kees, maar nu zou ik dit bedenken, dat men in de Bijbel enkele gedeelten heeft die zichmeer lenen ombestudeerd te worden, dan om even voorgelezen te worden in de huiselijke kring. Je sticht er je gezin niet mee. Kees: Dat heb ik, om je de waarheid te zeggen, vanmiddag nog ondervonden. Ik was, in volgorde lezende, gekomen tot Numeri 33. Wat heb ik een moeite gehad om dat kapittel met al die vreemde namen te lezen en toen ik aan het eind was, keek mijn vrouw mij aan, net alsof ik Latijn tegen haar had zitten praten. Bart: Ja, en dat is toch zulk een dierbaar hoofdstuk, zo rijk aan inhoud. Kees: Is dat waar, Bart? Bart: Daarinworden 42 plaatsen genoemd, waar het volk van Israël zich legerde op hun roemruchte tocht van Egypte naar Kanaän. Maar daarin ligt nu ook heel de weg der bekering, heel de reis die Gods volk gaat van het diensthuis der zonden tot het Kanaän der rust. Er is geen toestand die Gods volk in zijn geestelijk levendoormaakt, of hij staat daarin opgetekend. Kees: Maar dat heb ik er niet in gelezen. Ik begreep er, om je dewaarheid te zeggen, niets van. Bart: Dat is te plaatsen. Om de rijke leringen die erin liggen te zien,
16 moet men licht des Geestes en de Hollandse vertaling van die Hebreeuwse namen hebben, maar dan is het ook dierbaar en zo leerzaamen troostvol. Kees: Nu, ik wenste wel dat je daar eens iets van aantoonde. Bart: Dat wil ik met de hulp des Heeren wel doen.
17 Eerste legering Rameses Zij reisden dan van Rameses; in de eerste maand, op den vijftienden dag der eerste maand, des anderen daags van het pascha, togen de kinderen Israëls uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaren. Numeri 33:3 De eerste legerplaats die ons in Numeri 33:3 wordt genoemd, heet Rameses. Dat was de plaats waar het volk van Israël zich verzamelde voor hun pelgrimstocht. Rameses betekent in onze taal ‘smelting of ontbinding van het kwaad’. Die plaats werd zeker daarom zo genoemd omdat het kwaad, de jammer en ellende waarin zij in het Egyptische diensthuis als verzonken lagen, zich daar begonnen te ontbinden. Met de tirannie en overheersing van Farao was het uit. Zo wijst dit Rameses ons op de eerste schrede op de weg des heils. Ieder die door de Heere bekeerd wordt, leert een geestelijk Rameses kennen, waar zich het kwaad begint te ontbinden. Kees: Welk kwaad moet er zich dan bij ons ontbinden? Wij zitten toch niet als slaven van Farao in Egypte? Bart: In letterlijke zin niet, maar in geestelijke zin wel. Zie de mens eens zoals hij van nature is, als een vrucht van de bondsbreuk. Hij is verduisterd in verstand. Hij bezit niet de minste ware Godskennis, hij kent zichzelf niet, hij is blind voor de weg des heils enzovoort. Zijn oog is gesloten voor de lieflijkheid van de dienst des Heeren. Hij is blind voor het gevaar waarin hij verkeert.
18 Hij is doof voor Gods roepstemmen. Al roept de Heere van de hemel hem toe: ‘Bereid uw huis, want gij zult sterven!’, al bidt men hem: ‘Laat u met God verzoenen’, hij hoort niet. Zijn oor is alleen ontsloten voor de klanken van de wereld, voor de stem van de verleiding. Zijn hart is verhard, zodat noch oordelen, noch zegeningen hem kunnen doen bukken voor de Heere. Ja, de oordelen doen hem nog meer in vijandschap uitbreken en hoe meer de Heere hem zegent, des te harder slaat hij achteruit. En is zijn wil niet geheel verkeerd? Wat God verbiedt, dat wil hij; wat de Heere gebiedt, dat wil hij niet. Ach, Kees, de mens is van nature een slaaf van de satan en die is een veel hardere heer dan Farao van Egypte, al schijnt het onbekeerden zo niet toe, en de zondendienst is veel treuriger slavernij dan de Israëlieten in Egypte hadden. Altijd te moeten liegen, stelen, vloeken, sabbatschenden, drinken en wellustig te zijn, of zijn leven te slijten in een eigenwillige godsdienst waar God aan ontbreekt, ik vraag je, Kees, is dat geen dieptreurige slavendienst? Kees: Maar niet alle mensen zijn toch even diep gezonken? Bart: Jawel, Kees, wij zijn allen even diep gezonken. Wij liggen allen op de bodem van het totale verderf, dood in zonde en misdaden, alleen is er verschil in de openbaring van de zonde naar buiten. Dat is Gods algemene genade, die de ene mens meer en de ander minder bewaart voor het uitleven van de ongerechtigheden die vanbinnen wonen, maar alle gruwelen zitten in ons boos gemoed. Alle mensen zijn zondeslaven, de een wat grover en de ander minder grof, de een in het geheim, de ander in het openbaar, de een in de begeerte, de ander in de daad. Psalm 53 en Romeinen 3 zijn op alle mensen van toepassing. Kees: Wat u daar zegt is toch niet van toepassing op Gods volk? Bart: Bij dat volk heeft een machtige verandering plaatsgegrepen, waardoor zij anderemensen zijn geworden. Op diemachtige verandering nu wijst deze eerste legerplaats van het volk van Israël. Ieder van Gods lieve gunstgenoten leert die legering kennen te Rameses, waar zich het zondenkwaad, door Gods genade, begint te ontbinden. Kees: Ik ben toch verlangend om iets van die verandering te horen, dan kan ik mijzelf eens onderzoeken of ik ook weleens in Rameses geweest ben.
19 Bart: Te Rameses moest Farao zijn buit en in het geestelijk Rameses moet satan zijn prooi loslaten. Dat heeft wat gekost eer Farao dat volk liet trekken; niet minder dan tien zware plagen moest God zenden om hem daartoe te dwingen. Nog veel meer heeft het de Heere Jezus gekost om satan te dwingen zijn prooi los te laten. Zie maar eens die vreselijke strijd in Gethsémané, op Golgotha en in Jozefs hof. Nu echter is satan zijn macht op dat volk ontnomen en moet hij het aanzien dat Christus hem zijn vaten ontrooft. In dat geestelijk Rameses ontbindt zich het kwaad in het verstand door de verlichting van de Heilige Geest. En wat ziet hij nu? Daar ziet hij zijn jammerstaat en ellende waarin hij zichmoed- en vrijwillig gestort heeft. Daar gaat zijn oog open voor zijn treurig levensgedrag, dat hij nooit anders deed dan wat kwaad is in de ogen des Heeren, dat hij zijn Maker enWeldoener beledigd heeft door zijn zonden. Dan komt het berouw en leedwezen dat hij tegen zulk een goeddoend God zo snood heeft gezondigd. Dan komt die droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. Hij krijgt nog meer te zien. Hij krijgt iets te zien van het beminnenswaardige lieve Wezen, en het geluk van dat volk, dat Hem door genade dienen mag. Was ik zo gelukkig als dat gelukkige volk, zucht nu zijn hart, en wat een smart dat hij zich daar nu buiten ziet staan. In dat geestelijk Rameses gebeurt nog meer. Daar smelt het kwaad in de wil, door Goddelijke neiging. Die wil, eerst verkeerd, komt de Heilige Geest nu over te buigen. Hij krijgt een wil omGod te dienen en te verheerlijken. Daar te Rameses wordt hij een vrijwilliger in de dienst des Heeren. Ja, hij wil nu zalig worden, al is hij nog blind voor de weg waarin dat gaan zal. En waar we veranderen van zin, daar veranderen wij ook van koers. Die oude paden der zonden worden verlaten, de wereld krijgt de scheidbrief, de vrienden en vriendinnen die niet mee willen, wordt de rug toegekeerd. Ja, in Rameses komt een geheel nieuw levensbeginsel openbaar. Hij bidt: ‘Och dat mijn wegen gericht werden omUw inzettingen te bewaren.’ Hij zingt: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam ootmoedig vrezen.’ Hij wenst van alle zonden verlost te worden en heilig voor God te leven. Men kan hem vinden waar over God en Zijn dienst gesproken wordt, bij die leraars die in een goede reuk staan bij Gods volk, in zijn bidvertrek,
20 bij stichtelijke boeken. En hij verwacht van kracht tot kracht voort te gaan en haast in Sion voor God te verschijnen. Vertel mij nu eens of jij ooit in Rameses gelegerd bent geweest. Kees: Ik sta verbaasd dat een enkel woordje uit Gods Woord ons toch zo ontzaglijk veel te zeggen heeft, dat het zo juist de ervaring uitdrukt van de geestelijke pelgrim. Zulk een woord, dunkt mij, kan alleen de Heere spreken. Bart: Dat is ook zo volgens Numeri 33:2, waar Mozes deze woorden schreef: ‘Naar de mond des Heeren.’ De Heere Zelf noemde Mozes die veelbetekenende namen. Maar je zou mij vertellen of je enige kennis hebt aan die legering te Rameses? Kees: Nu, Bart, ik zou vrezen de Heilige Geest te bedroeven als ik het loochende. Ik moest onder uw spreken gedurig zeggen: ‘Wel, Heere, in dat woordje staat nu zo letterlijk beschreven hetgeen ik ervoer toen U mij, ellendige zondeslaaf, uit mijn droevig eertijds verloste.’ Want dat de Heere dat gedaan heeft, moet ik nu wel geloven. Maar zou dat door elk van Gods kinderen juist zó ondervonden worden? Bart: Die ervaringen lopen nogal wat uiteen. Er zijn er die als eenObadja de Heere gevreesd hebben van hun jeugd af. Dezen kunnen natuurlijk niet meespreken van een Egyptische dienstbaarheid, dus ook niet van een Rameses. Er zijn anderen die de Heere als met heilig geweld uit hun zondig leven komt te rukken en voor Zijn vierschaar te dagen, zodat ze uitroepen: ‘Mij is bang’, enwel van kamer in kamer vluchten van benauwdheid, tot de Heere hen in een gekruiste Christus een weg der verlossing openbaart. De meest gewone weg die de Heere met Zijn volk houdt, is deze: ‘Ik zal ze lokken en zal ze voeren in de woestijn, en Ik zal naar haar hart spreken’ (Hos. 2:13). Kees: Wel, wel, wat is dat toch een groot voorrecht die dat te beurt mag vallen, of het dan met een groot gedruis of in stilte, plotseling of allengskens gaat. Welzalig, dien Gij hebt verkoren, Dien G’ uit al ’t aards gedruis Doet naad’ren, en Uw heilstem horen, Ja, wonen in Uw huis.
21 Dat zegt de dichter ervan, en ik zeg het hem na. Bart: Dat zal waar zijn, Kees. Waar de Heere ons uit de dienstbaarheid van de duivel en van de zonden bij aanvang verlost en ons tot die keus van Mozes en Ruth brengt, daar is dat een vrucht van de verkiezende liefde; geen ander, dan de tot zaligheid verkorene, valt dit voorrecht ten deel. Het verraadt bovendien ook dat wij vrijgekocht zijn tot de prijs van Jezus’ bloed en leven, want alleen ‘de vrijgekochten des Heeren zullen wederkeren en tot Sion komenmet gejuich’, zegt de profeet in Jesaja 35:10, en tevens is het ook het werk van de Heilige Geest. Al de tranen van godvruchtige ouders en vermaningen van getrouwe leraars kunnen het zondekwaad bij ons niet doen smelten. Ze kunnen hoogstens enig beslag op ons leggen, maar ons van zin en wil, onze lust en ons leven te veranderen, daar moet een almachtig en genadig Drie-enig God aan te pas komen. Kees: Maar zou nu elk mens in wie het beginsel van de wedergeboorte zich openbaart, daar bewustheid van hebben dat dit een werk van de Heilige Geest is als een vrucht van Gods welbehagen in hem? Bart: Welnee, Kees, dat zijn zaken die later pas geopenbaardworden. De Heilige Geest houdt Zichzelf meest verborgen waar Hij de wedergeboorte werkt. Wel bemerkt men de machtige verandering die er plaatsgreep, maar Wie die veranderingen werkt, blijft meestal verborgen. ’t Is als bij die blindgeborene; hij wist dat hij eerst blind was en toen zag, maar Wie het gedaan had, dat wist hij niet, daar kwam hij later pas achter bij een vernieuwde ontmoeting. ’t Is ook hier, zoals in zoveel zaken van het leven van Gods kind: ‘Na dezen zult gij het verstaan.’ Kees: Toch, hoewel ik bij tijden weleens geloven mag uit de vrucht dat de Heere een goed werk aan mij begonnen is, voel ik toch dat ik er niet genoeg aan heb, ik durf er de dood niet op in te wachten. Bart: Als dit ook zo was, dat je aan je wedergeboorte genoeg had, dan zou ik zeggen, Kees, je bedriegt jezelf voor de eeuwigheid, want niet onze wedergeboorte, maar God in Christus moet de grond van onze zaligheid zijn. Zul je dus getroost leven, dan moet Christus je eigendom zijn met bewustheid van je eigen hart. De Heere houde je heilig onrustig en drijve je gestaag voort van rustplaats tot rustplaats, totdat je ingaan moge in Christus Jezus en Die gekruist, dat is de ware rust voor al Gods volk. Kees: Ik dank u hartelijk, Bart, voor uw goede wens en ik hoop dat de
22 Heere er Zelf genadiglijk voor zal willen waken dat ik mij nooit bedriege voor die grote eeuwigheid, want dat zal wat zijn, bedrogen uit te komen, en ik heb zo’n bedrieglijk hart, Bart! Ik geloof dat er zoveel zijn die menen op de goede weg te zijn en nooit door deze ‘enge poort’ zijn gegaan. Och, dan bid ik wel: ‘Heere, zie of er bij mij een schadelijke weg is, en leid mij op de eeuwige weg. O, als het nog verkeerd met mij is, laat mij dan liever van voren af aan beginnen.’ Bart: Vrees voor zelfbedrog is een heel goede zaak, als het maar niet leidt tot miskenning van ‘de dag der kleine dingen’ van hetgeen de Heere gedaan heeft. En wij hoorden dat dit geen kleine dingen zijn. Kees: Maar nu ben ik toch recht verlangend om voort te gaan, Bart. Ik heb al eens in Numeri 33 gekeken wat er nu volgt, dat is Sukkoth, hè? Bart: Ja, juist. Zij verreisden van Rameses en legerden zich te Sukkoth. Daarover dus een volgende keer, als de Heere wil en wij leven.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==